Filosofen noemen het tijdperk waarin we leven het Antropoceen: de mens heeft overal op, in en rond de aarde zijn sporen nagelaten. Meer nog, de mens waant zich heer en meester van de aardbol waarop we leven.
Het is misschien vergezocht de mens te vergelijken met een woekerplant. Wie ooit woekerplanten in zijn tuin had, weet dat je deze op tijd en stond moet inperken, er paal en perk aan stellen: tot hier en niet verder. Dit om te vermijden dat alle andere planten worden bedreigd of uitgeroeid.
Het zal even vergezocht zijn de mens te vergelijken met een koekoek: deze deponeert zijn ei in het nest van een ander en schuift zo zijn eigen verantwoordelijkheid door. Als er wat misloopt, is het altijd de schuld van een ander.
Op een lezing ter gelegenheid van de Dag van de Filosofie, hoorde ik professor Jean Paul Van Bendegem deze week het volgende zeggen:
Laten we even het begrip homo sapiens vergeten en spreken over de homo cohabitans: de mens die samenleeft met de andere levende wezens op deze planeet. Beschouw de aarde als een groot huis met veel kamers en de mens woont in één van deze kamers. De andere zijn bewoond door alle levensvormen hier op aarde. Niemand heeft de mens aangesteld als syndicus van het huis, hij heeft dus geen zeggenschap over het huis of over de andere bewoners. Op de maandelijkse bewonersvergaderingen heeft hij één stem, net als alle andere bewoners van het huis.
Dan stelt zich de vraag: hoe aangenaam is het om met ons, de mens, samen te leven?
Een wijs man, die professor. Homo sapiens sapiens.
Wat me vorige week (onder andere) bijzonder raakte bij de rellen na het nepfestival in het Ter Kamerenbos, was wat er met de paarden gebeurde. Een agent te paard liep een feestvierder omver en er werden zeven paarden gewond. ‘s Anderendaags op 2 april waren er opnieuw rellen en werd een jongere opgepakt omdat hij een paard “sloeg”.
Het viel op dat er in de eerste dagen van april in diverse media aandacht werd besteed aan het inzetten van paarden bij politieoptredens.
Ik spreek me hier niet uit over coronamoeheid, ook niet over frustraties en of “La Boum” een goede aprilvisgrap was of niet, of het nodig was de cavalerie in te zetten … maar de beelden en berichten deden me terugdenken aan de Groote Oorlog waarin ongeveer acht miljoen paarden en (muil)ezels het leven lieten.
De mens gebruikt als vanouds dieren niet enkel als voedsel, maar sleept ze ook mee in zijn gevechten en oorlogen.
De Eerste Wereldoorlog kostte in totaal aan 37 miljoen mensen het leven, 6,8 miljoen daarvan is geregistreerd als gevecht-gerelateerd. Waar minder mensen bij stilstaan, is dat er tegelijk ook miljoenen dieren werden verwond en gedood. Paarden waren cruciaal voor het vervoer van voorraden, honden waren handig voor het vervoer van boodschappen op slagvelden, om mijnen op te sporen en als patrouillehond.
Toen in 1914 de oorlog begon, had het Britse leger “slechts” 25.000 paarden. De legerleiding diende er nog een half miljoen meer te verzamelen (lees: in beslag nemen of kopen), bij particulieren dus. In een jaar tijd was er op het hele Engelse platteland bijna geen paard meer te vinden. Dit is trouwens ook het thema van “War Horse” een film uit 2011 van Steven Spielberg, gebaseerd op het gelijknamige boek uit 1982 van de Britse auteur Michael Morpurgo.
De Britse overheid liet onder andere ook een half miljoen paarden overkomen uit de Verenigde Staten. Tussen 1914 en 1917 gingen duizend paarden per dag de oceaan over, waar ze een constant doelwit waren voor Duitse zeeaanvallen. De paarden waren zo belangrijk voor de voortzetting van de oorlog, dat de Duitsers vaak probeerden ze te doden of vergiftigen, nog voor ze het slagveld bereikten. Zelfs uit Nieuw Zeeland bracht het leger, naast soldaten, ook paarden naar het front.
Driekwart van deze dieren kreeg de stempel trekpaard en werd ingezet voor het vervoer en de bevoorrading van de troepen. Het andere deel was bestemd voor de soldaten.
De paarden die naar het front werden gestuurd stierven meestal na 5 tot 6 weken. Ze werden getroffen door machinegeweren en granaten, leden aan schurft of koliek, stierven van de kou, honger, uitputting of door het eten van door mosterdgas vergiftigd gras. In het begin van de oorlog werden overleden paarden nog begraven, later dienden de gestorven dieren al snel om de honger van soldaten en officieren te stillen.
AGONIE
Op 9 mei 2013 werd het kunstwerk “Agonie” van de Ieperse kunstenaar Luc Coomans (1931-2014) onthuld op het kruispunt van de Noorderring en de Bellestraat, op de rotonde ter hoogte van Vlamertinge. Deze plaats werd bewust gekozen en is symbolisch: daar waar de Canadese luitenant Cyril Henry Barraud in augustus 1917 de Evening on the Ypres-Poperinghe Road tekende, daar kreeg het kunstwerk van Luc Coomans zijn plaats.
Evening on the Ypres-Poperinghe Road – Cyril Henry Barraud
Vlamertinge ligt tussen Poperinge en Ieper, een afstand van nauwelijks 12 kilometer bracht de soldaten van de “hemel” naar de ”hel”. Rond Vlamertinge stopte de beschaving en begon de oorlogszone. Hier werden de paarden klaargemaakt om zwaarbeladen karren naar het slagveld te trekken. Paarden die overal opgeëist waren.
Vlamertinghe – ets uit 1914 van Cyril Henry Barraud
“Agonie” is een beeldengroep die het leed van de paarden tijdens de Groote Oorlog uitbeeldt. De internationale naam van het kunstwerk verwijst naar doodsangst, naar lijden, pijn, verschrikking, de laatste ogenblikken van leven. Een doodskreet.
Het draagt een universele boodschap uit: de mens sleept in het oorlogsgeweld de hele natuur mee. Het werk is een aanklacht tegen oorlog en tegen elke vorm van geweld. De paarden zijn gekwetst en richten zich in hun doodsstrijd op. Ze torenen uit boven de ruïne van een woning. De twee paarden staan symbool voor de (vaak vergeten) plaats van de dieren in oorlogsomstandigheden.
In de enkele seconden dat hij de rotonde oprijdt, ziet de gehaaste 21-eeuwse mens de stervende paarden. Als je in de buurt bent, is het zeker de moeite om eens halt te houden bij het kunstwerk – en bij de problematiek.
Regelmatig heb ik de vreselijkste dromen, nachtmerries. Ik word dan meestal angstig of huilend wakker, soms tot drie keer per nacht. Er zijn gelukkig ook rustige periodes zonder dromen. Maar de laatste weken …
Vroeger wist ik: dit is een nachtmerrie, dit heeft niets te betekenen. Soms was dit al duidelijk tijdens de droom zelf. Ik stond ‘s ochtends op en stapte gezwind terug het leven van alledag in.
De laatste tijd lijken mijn dromen steeds meer op de realiteit, het zijn hele verhalen, samenhangend en helemaal niet zo onmogelijk. Daardoor lijken nu ook sommige dagen op een nachtmerrie.
Een paar nachten geleden moest ik de vijf kleinkinderen van school halen, op vijf verschillende scholen. Ik was met de fiets vertrokken en realiseerde me pas laat dat ik hen daarmee niet kon vervoeren, dus fietste ik terug om de auto te halen. Er waren files en omleidingen, waardoor ik overal te laat kwam en toen ik dacht dat ik iedereen had opgehaald, was ik er weer eentje kwijt. De zenuwen gierden door mijn keel. Het zal in realiteit maar een paar seconden geduurd hebben, maar in mijn droom leek het vele lange (en bange) uren. Tijd is relatief.
Toen begon in die (of in de volgende?) droom de zoektocht naar hun huis. In Gent leek alles plat gebombardeerd en in Wetteren leek de hele wijk nog niet gebouwd te zijn, daar stonden koeien te grazen waar hun huis moest staan. Nergens vond ik mijn kinderen, mijn zonen en schoondochters. Op dat ogenblik moet ik wakker zijn geworden, met een verhoogde hartslag.
Over dode mensen droom ik ook veel, meestal zijn het vrouwen uit de familie- en vriendenkring die inderdaad overleden zijn. In mijn droom kunnen ze nog praten, maar niet meer bewegen, meestal vragen ze mij ze ergens naartoe te dragen, naar hun huis of naar ons vroeger huis in Melle. Ze willen weten wat er aan de hand is, waarom ik al zo lang niet meer op bezoek ben gekomen. Ze zijn verontwaardigd als ik antwoord dat ik dacht dat ze dood waren. Eentje zei hierop dat dat er wel aan te zien is, dat ik dacht dat ze niet zou terugkeren, want wat een zootje had ik ervan gemaakt. De wereld is zot geworden, zei ze, en: wat ga je daaraan doen?
Deze nacht droomde ik dat Hitler een kleinzoon had die hier de wetten kwam stellen. Het klinkt om te lachen, maar dat was het zeker niet. Hij ging alle coronazieken en risicopatiënten in een kamp onderbrengen om de pandemie te stoppen. Niemand durfde zijn huis uit. Telefoon en internet werkten niet meer, enkel nog televisie om zijn speechen uit te zenden. Buren verklikten elkaar en er reden zwarte auto’s door de straten om controles uit te voeren. Ik werd wakker in het angstzweet.
Wellicht heb ik te veel films gezien, te veel boeken gelezen? Want als ik de vergelijking maak tussen onze maatschappij en die van de jaren 1930, ontdek ik te veel gelijkenissen naar mijn zin.
Het laatste jaar zaten we het overgrote deel van de tijd noodgedwongen thuis, helemaal alleen of met onze huisgenoten, af en toe met het knuffelcontact erbij. En in deze tijden van fysieke afzondering gingen veel mensen op zoek naar ruimere contactmogelijkheden via digitale weg. Videobellen met familie en vrienden, het is niet hetzelfde als ze in levende lijve te ontmoeten, maar het is beter dan niets. Er werd ook steeds vlotter ingelogd op het almaar groeiend aanbod evenementen op internet.
Bij mij begon het met podcasts die ik toevallig op de sociale media zag passeren. Eerst liet ik de aangeboden informatie op mij afkomen, maar al snel ging ik gericht op zoek naar onderwerpen en thema’s die me echt interesseerden. En het zal jullie niet verwonderen dat deze vooral te maken hadden met literatuur en filosofie. Filosofie op een laag pitje hoor, laat ons liever zeggen: op zoek naar waarheid in ons leven, de betekenis van waarheid in de literatuur ook.
Hebben jullie gezien dat ik het over “waarheid” heb en niet over “de waarheid”? Want “de waarheid” bestaat niet of is heel relatief, altijd subjectief gekleurd ook. Of wat als ze gebaseerd is op feiten of gegevens die zelf maar half onderbouwd zijn? Waarheid maakt bang als ze verandering van ons vraagt. Waarheid wordt overtuiging als ze in ons kraam past.
En daar loopt het vaak mis op de sociale media. Deze kunnen absoluut een meerwaarde bieden, als ze maar correct worden gebruikt, als communicatiemiddel en niet als instrument om elkaar met de vinger te wijzen, als forum om met elkaar in gesprek te gaan en niet om elke gelegenheid te zien als middel om mensen met een andere mening af te blaffen, te beledigen en te beschimpen.
Ieder zijn waarheid, het is een oud gezegde. Wat ik als overtuiging zie, is niet per se waar voor de ander. Ieder heeft zijn eigen unieke verzameling overtuigingen, zijn eigen unieke persoonlijke beleving van de wereld die “zijn of haar waarheid” uitmaakt. Het is jammer dat niet iedereen nieuwsgierig is naar de overtuiging van de ander, maar dat we maar al te dikwijls geneigd zijn de eigen overtuiging aan anderen op te dringen.
Er zijn gelukkig ook leuke en mooie dingen te zien op sociale media. En de scheldtirades lees ik niet meer. Ik laat ze aan wal staan, die scheldende schippers.
Maar laat ons vooral positief ingesteld blijven.
Vorige week zag ik een prachtige muziektheatervoorstelling ‘Rosa’ van TG Vagevuur & Brussels Experimental, opgevoerd in de Minard en via livestream te volgen. Het is ook niet hetzelfde als een voorstelling live meemaken, maar het is een tof alternatief. De goesting van de acteurs om te acteren spatte van het scherm. Op het einde van het stuk begon ik spontaan te applaudisseren en nadien las ik in vele commentaren dat ik zeker niet de enige was die dit deed. Eventjes leek ik zelfs vergeten dat ik alleen in mijn bureau zat en niet in een zaal. De mens zoekt alternatieven en verzoent zich ermee.
Maar toch hoop ik vurig dat het niet al te lang meer zal duren eer we terug allen samen mogen applaudisseren, samen in dezelfde zaal, om live cultuur te beleven en niet via mijn scherm, niet uitsluitend online. En dat is een waarheid als een koe.
Lachen is gezond. Maar we doen het veel te weinig. Dat realiseerde ik me deze morgen nog, bij de bakker.
Stel je voor: de bakkerin, een man die gebakjes aan het kiezen is en ik die op mijn beurt sta te wachten om besteld te worden. We zijn alle drie ongeveer van dezelfde leeftijd, schat ik. Of toch zeker van dezelfde generatie.
Op de radio speelt Dancing Queen van ABBA. De bakkerin maakt een klein dansje terwijl ze een doos haalt om de taartjes in te steken.
Terwijl ze de doos vult, zegt ze: dit is toch het schoonste liedje van ABBA hé, Dancing Queen?
Ja, antwoord ik, uit onze jonge tijd.
De bakkerin: toen we nog jong en mooi waren!
Ola, zegt de man van de gebakjes: we zijn nog altijd jong en mooi hoor! Maar we mogen dan wel ons mondmaskertje niet afdoen!
We lachen, eerst stilletjes onzichtbaar achter onze mondmaskers, maar daarna luid en van harte, met pretoogjes boven onze maskers. De winkelhulp komt kijken wat er scheelt. Hilariteit alom. Elke keer als we elkaar aankijken, begint het opnieuw, het werkt enorm aanstekelijk. En het doet deugd.
Ik stap nog lachend de winkel uit, nagekeken door twee voorbijgangers die het niet begrijpen en me nastaren.
Dankjewel dansende bakkerin, dankjewel “jonge” man met de gebakjes! Jullie maakten mijn dag goed.
Zondagmorgen, vroeg. Net voor dageraad, een oorverdovende stilte, het moment dat je je alleen op de wereld waant.
Al ik de overgordijnen open schuif, maakt mijn hart een sprongetje: er ligt een laagje sneeuw! Vandaar dat het vroeger klaar leek deze morgen. Het eerste licht komt vandaag van de sneeuwkristallen en niet van de zon.
Ik ga in de relax zitten, bij het venster. Een eerste vroege vogel in de donkergrijze lucht. Een laatste ster. Ik warm mijn handen aan de hete mok zwarte koffie. En ik geniet. Van de stilte, van de heerlijke geur, van het prachtige uitzicht, een stukje natuur. Ik voel me gekoesterd door de klank van de klok uit mijn kindertijd. Geuren en geluiden uit mijn verleden, geborgenheid.
Ik denk aan wat ik de laatste weken allemaal heb gelezen en opgezocht, in boeken en op internet. Aan de wijze woorden en ideeën die ik in webinars en podcasts heb vernomen. Over dat alles wil ik iets schrijven, delen wat ik als kleine levensles heb ervaren. Maar hoe hou ik dat blogbericht kort genoeg om de aandacht van mijn lezers vast te houden? Schrijf ik afzonderlijke berichten? Wil ik meer? Ik laat het los en heb er vertrouwen in dat ik de woorden ooit wel vind.
Mijn gedachten en gevoelens laat ik los, laat ik toe, laat ik zijn. Het is goed zoals het nu is. Ik ben blij dat ik uit de ratrace ben gestapt, dat ik nu geniet van de kleine en grote gelukjes. Af en toe de kinderen en kleinkinderen horen of zien en weten dat ook zij gelukkig zijn. Dankbaar dat mijn ouders nog gezond zijn en nog zelfstandig wonen. Dankbaar voor mijn zus die mijn beste vriendin is, mijn soulmate. Dankbaar voor de woning waar ik met Ronny een nieuwe thuis heb gevonden. Dankbaar dat we deze stap hebben durven zetten. Dankbaar voor familie en vrienden die ik momenteel weinig zie, weinig hoor, maar die ik in mijn hart en op mijn handen draag.
En neen, het gaat niet goed in onze wereld. Er staat van alles te gebeuren, er is ook al veel gebeurd dat niet ongedaan kan worden gemaakt. Maar ik heb er vertrouwen in dat alles goed komt, al zij het niet vanzelf. Er komt een nieuwe wereldorde, waaraan wij mee mogen bouwen, als we willen. De mens is vrij. Vrij om te aanvaarden wat komt, vrij om halsstarrig aan het verleden vast te houden.
Dit alles komt in me op terwijl ik zit te mijmeren, te mediteren … Ondertussen komt de eerste zonnestraal in ons tuintje vallen, ze laat de sneeuw glinsteren. Alles wordt anders, maar alles komt goed.
Het jaar 2020 loopt op zijn laatste benen en er zijn al veel wensen uitgewisseld voor een nieuw, beter jaar waarin alles terug normaal wordt. En daar heb ik het een beetje moeilijk mee: normaal? Waren wij voordat de pandemie uitbrak, dan normaal bezig? Ik dacht het niet!
De wereldbevolking is al meer dan verdubbeld sedert ik werd geboren, in 1957. Over een dertigtal jaar zullen we met ongeveer negen miljard zijn (volgens schatting van de VN) en dat is echt te veel om in de basisbehoeften van elk van die negen miljard mensen te voorzien. Met basisbehoefte bedoelen wij dan een minimale, sobere levensstijl. Niet dat er nu geen probleem is op dat gebied: er is nu nog wel voldoende maar niet voor iedereen. De rijkdom is slecht verdeeld en bovendien leven wij in het Westen op een manier die we geen tientallen jaren meer kunnen volhouden. Wij misschien wel, maar onze aarde zeker niet.
Door de covid-19 pandemie lijken alle andere problemen naar de achtergrond te zijn geschoven, zoals bijvoorbeeld de opwarming van de aarde. Ons economisch systeem draait vierkant: er moet steeds méér zijn, meer productie, meer winst … jaar na jaar. Dat is niet vol te houden, die ongebreidelde groei heeft consequenties voor onze aarde en uiteindelijk ook voor het voortbestaan van de mensheid.
Onze politieke systemen zijn gebaseerd op macht, aanzien en op geld. Hoewel het grote geld momenteel meer bij multinationals, farmaceutische bedrijven en vermogende potentaten zit en veel minder bij de politieke systemen en beleidsmensen. Deze laatsten zijn nu op hun beurt min of meer afhankelijk geworden van de firma’s en de personen die het geld – en dus macht – hebben, met alle gevolgen van dien. België is niet het enige land dat stilaan onbestuurbaar is geworden, de hele wereld is in hetzelfde bedje ziek.
Ik las deze week een stelling van de schrijver Ilja Leonard Pfeijffer:
‘Ik hoop dat we met het vaccin niet vervallen in een overwinningsroes en zo snel mogelijk terugkeren naar hoe het vroeger was. We hebben geleerd dat we als maatschappij in staat zijn tot verregaande maatregelen als we de urgentie van het probleem begrijpen. De coronacrisis was in die zin een generale repetitie. De echte uitdaging is het redden van onze planeet.’
Dat is dan ook mijn grootste wens voor het nieuwe jaar, en voor alle daarop volgende jaren: dat we onze les geleerd hebben uit het rampjaar 2020. Dat wil zeggen dat we ons niet langer vastklampen aan de ongebreidelde groei van onze westerse economie, dat we onze verantwoordelijkheid gaan nemen om een leefbare wereld achter te laten voor onze kinderen en kleinkinderen, dat we soberder en duurzamer gaan leven. Dat we kappen met een maatschappij van hebzucht, egoïsme, angst, macht en bemoeizucht.
Gemakkelijk zal dat niet zijn en het zal grote offers vragen, zeker voor wie in luxe kon leven tot nu toe, maar de pandemie heeft ons geleerd dat we in staat zijn tot offers.
Tijdens de lockdowns gingen we massaal wandelen en fietsen, velen (her)ontdekten de schoonheid van de natuur in eigen streek. Er werd meer aandacht besteed aan gezonder eten, aan bewegen, aan de eenvoudige geneugten des levens. Er werden minder niet-essentiële verplaatsingen met de wagen gemaakt. Enkele goede gewoontes die we kunnen volhouden.
Laat ons vooral ophouden met negatieve kritiek te geven op alles en iedereen. Laat ons ophouden te verwachten dat de overheden voor alles een oplossing moeten bieden. Laat ons ophouden met denken dat wij er niets aan kunnen veranderen. Want dat kunnen we wel, allemaal samen.
Laat ons daarom klinken op de eerste dag van het nieuwe jaar, met bubbels in onze bubbel: dat 2021 een positief jaar wordt, waarin we allen samen gaan werken aan de redding van onze planeet.
Neen hoor, dit wordt geen zwaar filosofisch pamflet! Het gaat over woorden die op een bepaald ogenblik zin gaven of geven aan je leven. En over een project van Gent Leest.
Twintig bekende en minder bekende Gentenaars (stadslezers) deelden een zin uit een boek, gedicht, film, song… die hun leven een beslissende draai gaf. Een zin waar ze altijd om moeten glimlachen of die ze koesteren wanneer het even moeilijk gaat. En deze zinnen werden op de vensters van De Krook geschilderd. Tot mijn (zeer aangename) verrassing werd ook mijn zin hiervoor gekozen:
We all have our time machines, don’t we? Those that take us back are memories … And those that carry us forward, are dreams.
(H.G. Wells, The Time Machine)
Vertaling: We hebben allemaal onze tijdmachines, nietwaar? Degene die ons terughalen zijn herinneringen, en degene die ons vooruit helpen, zijn dromen.
Ik kreeg hierop veel leuke reacties. Iemand dacht zelfs dat ik die zin zelf had geschreven – was het maar waar! Ze komt uit de sciencefiction roman The Time Machine van Herbert George Wells.
Deze zin koos ik niet lukraak. Het gegeven “tijd” houdt me al langer bezig (cfr. Zoals het klokje thuis tikt). Het “nu” wordt – terwijl we het leven – onmiddellijk onomkeerbare verleden tijd, we balanceren constant tussen verleden en toekomst in. Het “nu” ontglipt ons en wordt instant herinnering. Zeker in deze onzekere coronatijden zijn er veel mensen die herinneringen gaan koesteren, meer dan voorheen. Of mensen die dromen en plannen willen maken voor een onzekere toekomst.
Als er één uitvinding is waar ik naar verlang, is het de tijdmachine. Niet om naar de toekomst te reizen, de toekomst is maakbaar, zij het met vele beperkingen en voorwaarden. Maar omdat ik enorm nieuwsgierig ben naar het verleden. Niet om dit te veranderen of erop in te grijpen, dat in geen geval. Dit zou zelfs nooit mogelijk mogen zijn want de mens kennende: er zou nogal gesjoemeld worden! Maar wel om als toeschouwer naar bepaalde periodes te reizen, te observeren en te leren.
Uit nieuwsgierigheid naar bepaalde historische figuren én naar het leven van de eigen voorouders. Steeds vaker besluipt mij de gedachte aan gemiste kansen. Terwijl ze nog leefden, stelde ik te weinig vragen aan mijn (over)grootouders of ik luisterde verveeld naar altijd dezelfde verhalen die ze vertelden, zonder door te vragen … Nu zou ik een stuk van mijn leven geven voor nog één moment met hen, om mijn vragen te kunnen stellen. Maar dit zal altijd een droom blijven.
Het zijn niet enkel de mensen uit het verleden die me intrigeren, maar ook de omstandigheden waarin ze leefden, de landschappen in die tijden … Ik herinner me nog goed dat Ronny en ik eens in de buurt van Zichem waren en we besloten het dorp van Ernest Claes te gaan bezoeken. In ons jeugdig enthousiasme hadden we ons voorgesteld dat we taferelen of gebouwen zouden aantreffen uit het boek of de film “De Witte”. Maar ook in Zichem was de tijd niet blijven stilstaan en het waren slechts enkele prenten uit de film die aan de muren van een café prijkten, die aan Ernest Claes herinnerden. We waren allebei teleurgesteld. Hadden we dan echt verwacht het huis van pastoor Munte, de hoeve van Boer Coene, het Wazinghuis aan te treffen zoals die er honderd jaar geleden uitzagen? Daarvoor hadden we een tijdmachine nodig gehad.
Maar wellicht is het verlangen naar tijdmachines iets typisch voor kinderen en ouder wordende mensen? Eigenlijk hoop ik niet echt dat deze uitvinding gerealiseerd wordt, de mensheid zou er misbruik van maken, vrees ik. Laat het maar een droom blijven. Iets voor later.
De stadslezers
Ter info: de Gentse stadslezers zijn boekenwurmen die op www.gentleest.be tips geven of een recensie schrijven over hun favoriete auteurs, boeken of leesplekken.
Wie de andere 19 zinnen wil zien, kan daarvoor tot 3 januari terecht aan de buitenkant van bibliotheek De Krook of op de faceboekpagina https://www.facebook.com/groups/gentleeststadslezers (artikel: De zin van mijn leven fotosessie).
Mijn grootmoeder langs vaderszijde was geboren en getogen in Laarne. En zoals alle mensen uit Laarne die ik ken, was zij daar apetrots op, op “haar Laarne”. Toen ze met mijn grootvader trouwde, kwam ze bij hem inwonen in Heusden. Maar was het heimwee of de wens om verder bij haar schoonouders vandaan te wonen, dat weet ik niet. Feit is dat ze na de geboorte van mijn vader naar Laarne verhuisden.
Als ik de verhalen van mijn grootmoeder mag geloven, beleefde het gezin hoogdagen tijdens die jaren in Laarne, ondanks de depressie van de jaren 30 en de zware oorlogsjaren die daarop volgden. Moeilijke jaren vol angst, honger en onzekerheid met twee jonge kinderen en grootvader die opgeëist was door “den Duits”. Maar het was miserie die ook was doorspekt met veel gelukkige momenten en menselijke verbondenheid.
Toen ik geboren werd woonden mijn grootouders al enkele jaren terug in Heusden. Maar ik herinner me de vele koffiekransjes die mijn grootmoeder hield met haar bezoek uit Laarne. Koffiekransjes waarop meer jenever werd gedronken dan koffie … ik mocht als jong kind mee proeven van de dotskes: zelf bereide citroenjenever. Onvoorstelbaar dat grootouders toen met de beste bedoelingen hun kleinkinderen een glaasje alcohol aanboden. Geen haan die er naar kraaide, niemand die er aanstoot aan nam. Ik was een stil en schuchter kind, maar het schijnt dat ik volledig loskwam na één teugje van de dots te hebben gedronken. Daar herinner ik mij niets van.
Meet verliet niet graag haar huis, ze ontving liever elke dag gasten dan dat ze één keer op bezoek moest gaan. Enkel naar Laarne ging ze af en toe, te voet. En meestal mocht ik dan met haar mee, we stapten langs de verlaten sporen waar kort daarvoor nog de oude tram reed, recht naar Laarne! Op bezoek bij Gusta en Armand, bij “meetjen Rome” (met wie haar vader een relatie had nadat hij weduwnaar was geworden), bij Sule (zo noemde ze haar neef Achiel) of zijn zus Jeanne, bij haar nicht Mietje en nog vele anderen wiens naam en wiens bestaan ik ondertussen ben vergeten.
Het was in de tijd dat kinderen nog stil op een stoel moesten blijven zitten terwijl de grote mensen praatten. Als je geluk had, vroeg de gastvrouw of je dorst had of kreeg je een koekje, dat je enkel mocht aannemen nadat meet discreet van ja had geknikt. Sporadisch kreeg ik ook daar een druppeltje dots. Achteraf bekeken is het een wonder dat ik daaraan geen alcoholprobleem heb overgehouden.
Eén namiddag herinner ik me nog als was het gisteren. Op een 11 november, ik denk in 1963, mocht ik terug mee naar Laarne, bij een vriendin waar we volgens mij maar één keer op bezoek zijn gegaan. Onderweg kwamen we overal in het dorp mannen tegen in uniform of in strak kostuum, met veel medailles op de revers. Aan de kerk stond een trompettist (bugel, klaroen, trompet, cornet?) die een taptoe speelde waar mijn meetje de volgende woorden op zong: “kom ne keer buiten, kom ne keer buiten, kom ne keer bui-ten!” De mannen in uniform gingen keurig in de houding staan bij de trompettist en bleven daar zo een hele tijd ingetogen staan mijmeren.
Terwijl we bij de vriendin aan de koffietafel zaten, hoorden we om de zoveel tijd (om het uur?) hetzelfde trompetgeschal en gingen we aan de voordeur staan kijken hoe de oud-strijders uit verschillende huizen naar buiten kwamen en in de richting van het dorpsplein stapten. Het was een hele ceremonie, een hele namiddag lang. Zoiets heb ik later nooit meer meegemaakt. En het moet een diepe indruk op mij hebben achtergelaten, want ongetwijfeld is daar het zaadje ontkiemd van mijn latere interesse in beide wereldoorlogen.
Het was de eerste herdenking van wapenstilstand die ik bewust meemaakte, als zesjarige. Zo is nu elke 11 november voor mij een stille herdenking van mijn meet en haar Laarne.
(op de foto: mijn grootouders langs vaderszijde op hun gouden huwelijksjubileum)
Ik had het voorrecht Ingrid Verhelst te leren kennen bij een schrijfoefening tijdens de eerste lockdown in maart: een online project waarbij elke deelnemer een rol kreeg toebedeeld en een korte situatieschets. Niemand wist wie zijn tegenspelers waren, pas toen het project ten einde liep, maakten we kennis met elkaar in een – met dank aan corona – zoomsessie.
Het verhaal (de briefromance) kwam tot stand door de brieven/mails die de deelnemers naar elkaar stuurden, al dan niet getriggerd door hints of beeldmateriaal dat ‘De Grote Manipulator’ ons sporadisch bezorgde. Tijdens deze workshop werd het me al overduidelijk dat Ingrid met een meer dan gezonde portie fantasie haar leven kruidt.
Vandaag, 8 november, zou ik coronaproof de voorstelling van haar nieuwste boek “Mijn zoon, mijn monster” bijwonen. Maar het mocht niet zijn, enerzijds wegens de tweede lockdown en anderzijds omdat ik zelf momenteel al twee weken in quarantaine thuis zit omdat het virus mij in zijn ziekmakende greep vasthoudt.
Niet enkel voedsel, maar ook leesvoer wordt hier de laatste weken online besteld en aan de voordeur gedropt. En deze week zat daar “Mijn zoon, mijn monster” tussen. Wauw!
Wauw! Omdat het verhaal vernieuwend en origineel is. Wat een kanjer, die Irma! Soms besluipt me de vraag of zij dit effectief allemaal meemaakt, dan wel enkel in haar fantasie. Maar dat heeft geen belang, Irma is een dame van vijfentachtig die heel wat in haar mars heeft, en nog méér in haar onuitputtelijke brein. Zo willen we allemaal oud worden. Alhoewel?
Wauw! Hoe de auteur met een minimum aan woorden een maximum aan informatie geeft. Of minstens de aanzet tot informatie. Maak er maar je eigen verhaal van, of dacht je dat het je allemaal op een presenteerblaadje zou worden voorgeschoteld? Niet bij Ingrid Verhelst, bij haar is lezen niet vrijblijvend, je moet mee fantaseren, je inleven in haar verhaal of liever: dat van Irma.
De kern van dat verhaal: dat je niemand ooit echt kent, ook niet na een leven lang een koppel te zijn geweest. Zelfs je eigen vlees en bloed ken je niet, herken je niet. Je buren ook niet. Ken jij jezelf wel? Of schrik je soms ook als je in de spiegel kijkt? Of als je op de klok kijkt?
Wauw! Voor de stijl. Sprankelend taalgebruik, soms sober (tijdsaanduiding!), soms met volzinnen, maar altijd met de juiste bewoordingen. Rake visuele beschrijvingen. Tegelijk poëtisch en snoeihard. Doorspekt met humor (al dan niet zwart). Een onnavolgbare stijl die je naar de keel of naar het hart grijpt.
Wauw! Voor de illustraties van Herman Van Nazareth die op een sublieme manier aansluiten bij het verhaal van Irma, zeker ook qua kleurenpallet. Mijn excuses aan de schilder, maar bij lectuur van het boek vergat ik compleet dat de schilderijen van zijn hand waren, ik werd zo opgeslorpt door het verhaal dat ik werkelijk geloofde dat Irma deze had gemaakt. Zij is er immers van overtuigd dat ze een tweede, maar vrouwelijke Permeke is en ze heeft me in die overtuiging meegesleept.
De tentoonstelling van Hermans werken (in Huis Huis, Burgstraat 12, Gent) loopt trouwens nog tot eind maart 2021.
Het boek opent met een citaat van Constant Permeke:
‘Ik schilder niet zooals ik zie, maar zooals ik meen gezien te hebben.’
Dit adagium heeft Irma zich ook eigen gemaakt, zowel in haar schilderijen als in haar ongelooflijk boeiende levensverhaal. Zowel in realiteit als in haar dromen. Maar nooit vrijblijvend.