Donderdag 11 december
Ik word wakker van iets dat me irriteert. Ronny ligt naast me te woelen in bed en is de lichtschakelaar aan het zoeken. Waarom duurt dat zo lang? Wat …? Ik val terug in slaap en besef zelfs niet dat hij is opgestaan.
Ik word wakker en steek mijn linker arm uit. Leegte. Ronny ligt niet meer in bed. De wekker staat op 07:07. Zo laat al? Ruim een half uur later dan gewoonlijk, maar dat is niet erg, ik ga wellicht toch niet naar het werk kunnen rijden vanmorgen, want ik ga om half negen bellen naar radiologie en een afspraak maken voor Ronny, hij is nog altijd aan het hoesten en op aanraden van de huisdokter moeten er foto’s worden genomen van zijn longen. Ik herinner me plots hoe Ronny vanmorgen aan het nachtlampje aan het prutsen was en sta vlug op.
Als ik bijna beneden ben, zie ik door de glazen deur al meteen dat er iets mis is. Ronny zit op een stoel aan de keukentafel en kijkt mij recht in de ogen, ik lees onrust in zijn blik. Hij zegt dat hij niet goed kan stappen, dat ook schrijven niet lukt. Meteen flitst het door mijn hoofd: CVA!
Hij wil dat de huisdokter straks aan huis komt, of eventueel de dokter van wacht. Mijn voorstel om meteen naar spoed te rijden valt niet in goede aarde. Ik bel dan maar naar onze huisdokter. Gelukkig wordt er al opgenomen, ondanks het vroege uur. Bee bevestigt mijn vermoeden (CVA) en raadt aan om Ronny in de auto te zetten en met hem naar spoed te rijden.
Ik trek mijn kleren aan en grabbel een fles water mee want ik heb geen tijd voor koffie of thee. Zelfs geen tijd om deftig mijn tanden te poetsen.
Door de ochtendfile duurt de rit naar het Universitair Ziekenhuis drie keer zo lang. Het is iets voor 8 uur als we de parking van spoed oprijden. Ronny stapt aan mijn arm mee van de auto tot de ingang, zijn rechter been sleept een beetje, maar hij stapt goed door.
Er wordt ons gevraagd in de wachtzaal plaats te nemen. En daar laat men ons ruim 20 minuten wachten, ook al heb ik gezegd dat er spoed bij is want dat mijn man zo goed als zeker door CVA is getroffen.
Hadden we maar de ziekenwagen gebeld, denk ik nu, dan was Ronny veel vlugger geholpen geweest, dan was me ook de dolle rit in volle ochtendspits bespaard gebleven.
Ronny wordt onderzocht door een verpleger, die me corrigeert als ik spreek over CVS. Ik ben in de war, de ernst van de situatie is tot mij doorgedrongen. De assistent neurologie vraagt hoe laat precies de klachten begonnen zijn. Ronny weet het niet, onder de morgen had hij het gevoel dat zijn been sliep of dat hij kramp zou krijgen, hij kon zich moeilijk draaien in bed. Hij is om half 6 opgestaan, heeft nog koffie gezet. Hij heeft dan gewacht tot ik opstond. (Ik vroeg het hem vanmorgen al herhaaldelijk: waarom heb je mij niet wakker gemaakt?!).
De dokter dringt nog verschillende keren aan: was het 4 uur of 5 uur of 5 over 5 toen Ronny voelde dat er iets mis was met zijn been? ‘Het is voor ons belangrijk te weten hoe laat precies de klachten zijn begonnen, elke seconde telt.’ Ik zeg dat we het echt niet weten en vraag waarom men ons dan bijna een half uur in de wachtzaal heeft laten zitten. Hierop komt geen reactie meer.
Ronny wordt weggebracht om een CT-scan te laten maken. De dokter komt nogmaals bij mij vragen of ik echt niet weet hoe laat alles begonnen is. Was het gisterenavond al? Neen, dat denk ik toch niet. ‘Denken?’ zegt hij streng. ‘Ik moet het zeker weten of we zijn te laat voor behandeling.’
Mijn schuldgevoel groeit met elke seconde. Waarom heb ik net vandaag zo lang geslapen? Waarom heeft Ronny de ernst van de situatie niet ingezien? Gelukkig ben ik onmiddellijk in actie geschoten toen ik opstond en ben ik meteen met hem naar spoed gereden. Waarom heb ik niet gevraagd wat er scheelde toen ik hem aan het licht hoorde prutsen? Dan had hij me het me zeker gezegd en waren we anderhalf uur vroeger op spoed aangekomen.
Had ik maar … Had hij maar … We kunnen de klok niet terugdraaien. Ik kan mijn tranen bijna niet meer tegenhouden, maar ik wil ook sterk zijn en ik wil niet dat Ronny ziet dat ik geweend heb als hij terugkomt. De dokter is nu constant aan het telefoneren en is echt wel streng voor mij. Ik hoor hem zeggen dat zelfs de echtgenote niet weet hoe laat het begonnen is, dat hij ervan uitgaat dat het een ‘wake up stroke’ is.
Het meisje dat de dokter assisteert (een stagiaire, vermoed ik) neemt me apart en zegt dat de dokter er alles aan doet om meteen ook een MR-scan te regelen. Ze vraagt me of het gaat. En dan komen de tranen natuurlijk, omdat ze zo lief is voor mij.
Een verpleger komt me de kleren en schoenen brengen die Ronny nog aan had, hij zal nog een half uurtje weg blijven. De CT-scan is al voorbij en hij krijgt voorrang om meteen ook onder de MR-scan te gaan.
Ik bel naar mijn zus, zij slaagt erin me te kalmeren. Ik heb mijn emoties terug in de hand. Ik probeer mezelf ervan te overtuigen dat het geen zin heeft achterop te blijven kijken en spijt te hebben over de gemiste kansen. Ronny is een sterke man en samen zijn we beresterk.
De toekomst zag er voor mij nog nooit zo onzeker uit. Ik weet niet wat er ons te wachten staat.
Ronny komt terug, hij is rustig en lacht naar mij. Ik realiseer me nog maar eens dat hij niet beseft hoe ernstig dit is.
De dokter komt ons tien minuten later slecht nieuws brengen: we zijn te laat en er kan niets meer gedaan worden. Wablief? Niets?! Wat betekent dat?
De dokter blijft schoolmeesterachtig streng, hij is heel jong (hoe ouder ik word, hoe jonger ik de dokters vind natuurlijk). Als we op tijd waren gekomen (daar gaan we weer – schuldgevoel, schuldgevoel), konden de bloedklontertjes worden opgelost, nu zitten de adertjes al dicht en zijn die deeltjes van de hersenen afgestorven, voorgoed.
Paniek, paniek, paniek!
De dokter vertrekt, de stagiaire vraagt of we alles begrepen hebben en of we extra uitleg nodig hebben. Ze legt uit dat de functies van de hersendelen die nu zijn uitgevallen, zullen worden overgenomen door andere delen van de hersenen, maar dat vraagt tijd én revalidatie.
Ronny moet worden opgenomen op de afdeling neurologie, maar er is geen plaats. Voorlopig wordt hij naar een kamertje gebracht naast de spoedafdeling. De verpleegster vraagt of hij kan stappen, het is maar een paar tientallen meter ver. ‘Ja natuurlijk’, zegt Ronny, maar als hij recht komt, staat hij heel wankel op zijn benen en ik voel hoe hij zwaar op mij leunt. We slepen, dragen hem meer dan hij zelf stapt. Ik hoor gepiep op het bakje dat zijn parameters registreert.
Paniek, onzekerheid, verdriet en een hele kluwen van andere emoties die ik niet meteen kan duiden, groeien als een zware klomp in mijn maag en in mijn keel. Ik wil iets doen, maar weet niet wat. Ik wil iemand bellen, maar weet niet wie. Ronny ziet dat ik de pedalen aan het verliezen ben en zegt (heel overtuigd): ‘dat komt allemaal goed, kijk maar ik kan mijn been alweer bewegen en mijn hand voelt ook al beter aan.’
Ik moet naar huis rijden om het hoogst nodige te halen voor Ronny: kleren, toiletzak. En de kinderen verwittigen, wat gaan die schrikken! Ik bel eerst naar mijn oudste schoondochter Katrien en mijn jongste zoon David. Koen en Lendita durf ik niet meteen storen op hun werk. Katrien zegt dat Koen niet in vergadering is, dat ik hem gerust kan bellen. David zal Lendita zelf op de hoogte brengen. Ik kan mijn tranen niet meer bedwingen en laat ze de vrije loop, terwijl ik nog altijd in de auto zit, op de parking van spoed. Ik moet echter sterk zijn, want Ronny heeft me nodig, nu meer dan ooit.
Als ik terug kalm ben, start ik de auto en rijd naar de uitgang, ik ben vergeten mijn parkeerticket te valideren en krijg bijna te maken met verkeersagressie. De chauffeur van een auto die achter mij rijdt, maakt misbaar omdat ik achteruit moet rijden en aan de kant moet gaan parkeren om mijn ticket te kunnen gaan betalen. Ik denk: man, laat mij met rust. Hij ziet mijn tranen en rijd naar de slagboom ernaast, hij stopt met tegen mij te foeteren.
Ik rijd naar Heusden, maar mijn ouders. Ik probeer daar zo kalm mogelijk te zeggen wat er gebeurd is. Dat lukt, al voel ik af en toe een warme traan over mijn kaken lopen. Het middageten is klaar en er wordt voor mij een bord bijgezet. Ik heb geen honger, maar probeer toch een paar brokjes stoofvlees naar binnen te werken.
Ik rijd naar huis en werk op automatische piloot een lijstje af: tanden poetsen, ondergoed en toiletgrief voor Ronny in valiesje, de poes te eten geven, de gordijnen openen en het huis eventjes verluchten. En ik vertrek naar Ronny. Eerst ga ik nog een outprint van een artikel afgeven bij den Barbier van Melle, waar ik meteen ook laat weten dat Ronny die namiddag niet zal komen kaarten.
Iets voor 14 uur ben ik in spoed, ik moet aan de receptie vragen of ik toegang krijg tot de kamer waar mijn man voorlopig is ondergebracht, een verpleger komt me halen. Er staat een plateau voor Ronny zijn neus, hij heeft niet veel gegeten want het was steak en dat kan hij niet snijden, hij heeft geen controle meer over zijn rechter hand. Als ik Ronny zeg dat hij revalidatie zal moeten volgen, zegt hij: ‘als het niet gaat in één stap, zal ik er twee zetten, dat komt vanzelf wel weer in orde.’ Hij zit nog altijd in ontkenningsfase. Logisch zeker?
De tamtam doet zijn werk, ik krijg berichtjes van Annemie, van Marijke, van Patsy. Ik heb een boek meegebracht maar lezen lukt niet. Eerst wordt gezegd dat Ronny op spoed moet blijven tot morgenvroeg, dan zal er plots plaats zijn op neurologie rond half vijf. Onze oudste zoon Koen belt, hij wil per se nog langskomen. Ik vraag om rechtstreeks naar 10K12 te komen, waar wij rond 18 uur wel zullen aanwezig zijn. De verpleger komt echter zeggen dat het een half uurtje later zal zijn, de persoon die het transport moet regelen is in koffiepauze. Ronny zijn eten staat klaar om mee te nemen, maar hij moet wachten tot hij op de dienst neurologie is, daar moet hij misschien eerst nog eens onderzocht worden.
Ik bel naar Koen en vraag hem toch eerst naar spoed te komen, hij is er net op tijd om de verhuis mee te maken naar de afdeling neurologie, naar de stroke unit. Daar mag Ronny twee keer per dag een uurtje bezoek krijgen, van maximum twee personen tegelijk.
Als we vertrekken, vind ik het verschrikkelijk dat ik hem moet achterlaten, maar ik weet dat hij in goede handen is.
Op de parking neem ik afscheid van Koen. Ik rijd nog niet naar huis, maar ga even bij onze jongste zoon en schoondochter langs, want net vandaag is hun dochtertje jarig, onze kleindochter werd 6 jaar, net vandaag. Ik heb een klein geschenkje mee, dat ik gelukkig op voorhand had gekocht. Ik blijf niet lang, want ik voel me doodop.
Ik kom thuis in een koud en verlaten huis. Gelukkig weet ik dan nog niet dat dit me de komende zes weken elke avond te wachten staat.
Ik realiseer me dat het allemaal nog veel erger kon verlopen zijn, maar veel troost biedt deze gedachte niet.